GIS story | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
Het fysisch landschap in een laat-Middeleeuwse bestuurlijke entiteit,
|
© Ludo Fockedey, 2003 Deze webpagina bevat auteursrechtelijk beschermd materiaal. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. |
In hoofdstuk II hebben we gezien hoe de open landschappen zich overwegend verhouden tot de droge en matig droge delen van het dekzandgebied. Het reliëf van dit dekzandgebied wordt gedomineerd door ruggen en depressies. In deze bijdrage overlopen we aan de hand een laat-Middeleeuwse watering de verhouding tot het bodemlandschap en het reliëf.
We wijzen er op dat dit onderzoek kadert in een poging tot opstellen van een
model dat een verklaring kán bieden voor de ontginning van een deel van
het tardiglaciale dekzandgebied. Met dat model kunnen we ook de studie van de
ontginning van het natuurlandschap nagaan en meteen toepassen op de gegevens van
de bodemkaart.
We onderzoeken de mogelijkheden die de historische kaarten ons bieden om ze te
integreren in een GIS en zo te actualiseren.
Ook de vraag: "Welke bronnen komen van pas om die reconstructie te kunnen maken ?" is zeer pertinent.
Spijtig genoeg konden we niet genoeg gebruik maken van de gegevens van de bodemkaart om een detailanalyse te maken. Dit heeft te maken met het feit dat de eerste verwerking van de gegevens om tot de lagenstructuur te komen veel werk vraagt.
Om de reconstructie van het onderzoeksgebied te maken zijn verschillende historische bronnen gebruikt. Vooreerst de historische kaarten en plannen, namelijk de Popp-plannen (1: 5.000), de primitieve kadasterplannen (1 : 2.500) en de figuratieve kaart van Adegem.
Ten tweede de Ommeloper van de Bekewatering, de landboeken van Adegem uit 1640 en 1765 en het landboek van Maldegem uit de 18e eeuw.
De beschrijving van de beginnen en de artikelen in de landboeken werden gebruikt om op een Popp-plan over te zetten. Op deze manier werd een kaart gemaakt die voor 98% het volledige gebied van de watering omvatte.
De loop van de watergang werd gereconstrueerd met behulp van de Atlas van de onbevaarbare waterwegen (1:20.000 en 1:5.000) en ook de landboeken die hierboven vermeld staan.
Vermits de detailplannen (1:5.000) van de Atlas van de onbevaarbare waterwegen kadastrale gegevens bevatten, namelijk de percelen en hun nummer kon de watergang perfect gepast worden op de reeds gedigitaliseerde plannen. We hebben het hele gebied van Maldegem en Adegem gedigitaliseerd om de watering en watergang in een groter verband te zetten.
Ten slotte werden ook toponiemen gelocaliseerd op basis van de beschrijving
van de artikelen in de ommeloper.
Deze gegevens werden geconfronteerd met het reliëf en de bodemgesteldheid.
Alle bronnen werden geconverteerd naar een digitale vorm zodat ze in een GIS konden
worden ingepast.
We gaan hier niet dieper in op het historisch belang van de wateringen maar stellen ons tevreden met een definitie (De Wilde, 1968, blz. 149) ervan.
De Wilde onderscheid naast de Polders ook Wateringen als publiekrechtelijke organen. Het land diende ook tegen het binnenwater beveiligd door een regeling van het waterregime waarvoor de wateringen instonden. Deze wateringen zijn ontstaan langs alle rivieren waar lager gelegen gronden moesten worden beschermd en gesaneerd.
5.1 Verwijzingen
We stelden vast dat er naast Verstraete (1982, blz. 124 -129) geen studies werden gemaakt over de watering die wij onderzochten. Integendeel, in De Flou (1914, Dl I, kol. 705) vinden we:
Beke waterganck (de)
Een waterloop te Maldeghem en te Adeghem. T`gescheet deser prochie ende adeghem,
ten oosten, ende ten noorden de beke waterganck vanden oosten jn 1728.
(Oml. Mald., II, 470).
Aanm. Zie het volgend artikel. (K. de Flou, 1914, dl. I, kol. 705)
Beke waterynghe (de)
Een waterloop te Maldeghem en te Adeghem.
Aent gescheet vande beke waterynghe. 1559 (Mald. Bagh., f.12)
Dit naervolghende is de Beke- waeterynghe, voor soo vele die is ligghende op dese prochie van maldeghem. 1728 (Oml. Mald., II, 470)
Aanm.
I) hier beduidt waterijnghe eene beek, niet een wateringsbeheer.
II) Is identisch met Beke waterganck, hierboven.
Andere betekenissen, die hieronder vermeld worden, vinden we in Verwijs en Verdam.
a. Waterganc
1) Waterloozing, afwatering
Noch zoo hebben zij gekoort een waterganck an die westzijde van der schyewegh
van sproosten tuyn
tot den
eynde toe van der scouwe VIII voete wijt,
K. en O. v. Delft 111, 42.
2) Hetzelfde als wateringe. Wetering, sloot, vaart, waterleiding, tocht, gracht, natuurlijk of gegraven water, stilstaand of met weinig verval.
24 morghen lants , daer E. boven naest gelant is ende beneden een waterganc gheleghen is naest, gheheten die Lede, Reg. Bisd. 670. (Verwijs en Verdam, 1929, dl. IX, kol. 1814-1815).
b. Wateringe
2) Afwateringssloot, sloot, wetering, tocht. Vgl. waterganc.
3) vooral in Zeeland en Vlaanderen benaming van de oudere deelen ontstaan uit de aaneenvoeging van verschillende bedijkingen.(waaruit de drooggeworden binnen- of middeldijken door slechting, nalaten van het onderhoud enz. zijn verdwenen).
Dit es den leghere van alle den lande ende erve, toebehorende der kerken van onser Vrouwen in Ardemburch, ligghende in dyversche ambouchten, prochyën ende wateringhen, 1, 221 (a. 1495).(Verwijs en Verdam, 1929, dl. IX, kol. 1818-1819)
De Flou stelde duidelijk dat de watering geen wateringsbeheer was maar stelde het als synoniem van watergang.
Er is wel degelijk een betekenisverschil: de watering als bestuurlijke entiteit en de watergang als een fysisch - landschappelijk element.
Waarom De Flou deze interpretatie maakte kunnen we enigszins verklaren. Dhr. Huys kon ons mededelen dat er geen vermeldingen meer zijn rond het einde van de 18e eeuw. De watering had haar rol blijkbaar bijna uitgespeeld of ze was deel van de Slependammewatering waardoor ze niet apart vermeld wordt.
In Gottschalk (1958, Dl II, blz. 9-10) vinden we aanwijzingen voor het ontstaan van de slependammewatering (in oudere bronnen Slepeldamme) .
In de loop van de 14e eeuw was de stad Aardenburg in betekenis achteruitgegaan. De sluis van Slepeldamme werd niet goed meer door Aardenburg onderhouden en was door de St.-Elisabethsvloed van 1404 zwaar beschadigd. In 1406 ontnam Jan zonder Vrees het beheer van de sluis van Slepeldamme aan Aardenburg en vertrouwde het toe aan de waterschappen Maldegem, Eeklo en Lembeke die hun water naar de buitenste stadsgracht van Aardenburg afvoerden van waar het verder door de Ee en de sluis van Slepeldamme werd geloosd.
Deze overdracht van bevoegdheden aan Maldegem, Eeklo en Lembeke impliceerde de creatie van een nieuw waterschap dat zich voortaan de "watering van de sluis van slepeldamme" of kortweg " de watering van Slepeldamme" noemde.
5.2 Onderverdeling
Volgens Verstraete (1982, blz. 124-129) kwamen volgende onderverdelingen van de Slependammewatering in Maldegem voor:
1. De Merkebroekwatering; 2. De Biestwatering; 3. De Melingwatering; 4. De
Bekewatering; 5. De Begijnewatering; 6. De Noordbroekwatering; 7. De Moerhuizewatering; 8. De Bewesteredewatering; 9. De Goesenarewatering en 10. De watering Zuid-over-de-Lieve.
Van die tien zijn er, voor zover we konden nagaan in de literatuur, geen studies bekend over De Merkebroekwatering, De Bekewatering en de Melingwatering.
5.3. Datering
De datering van het onstaan van de wateringen in Maldegem is een interessant gegeven.
Hierboven hebben we in het kort geschetst hoe rond 1406 Hertog Jan zonder Vrees het beleid van de afwatering toewees aan de de waterschappen Maldegem, Eeklo en Lembeke en hoe die overdracht gepaard ging met de overdracht aan bevoegdheden aan de watering van Slepeldamme. Daarnaast vermeldt Verstraete dat 10 wateringen onder deze van Slepeldamme ressorteerden.
Op het einde van het renteboek van het Sint-Janshuis van 1409 (ArSJH, D5), vinden we onder andere volgende wateringen terug:
De Bekewateringhe, de Millincwateringhe, de Marckebroucwateringhe.
Van deze drie zijn ons geen oudere bronnen bekend. Het Sint Janshospitaal had er gronden in liggen. Voor de Bekewatering 11 lijnen 6 roeden. Omgerekend 16308,6 m2 of 1,63 Ha.
Deze gegevens wijzen er op dat een definitieve landname met het graven van de watergang pas vanaf die periode volledig kan plaastvinden. We merken wel op dat we er geen idee van hebben of het graven van de watergang samenging met de oprichting van de watering. Wanneer we de lengte van watergang nagaan, zo'n 2 kilometer moet dit een van bovenaf opgelegde ondernemeing geweest zijn.
5.4. Analyse van de gegevens
5.4.1. De watergang
Verstraete (1982, blz. 126) vermeld dat de Bekewatering genoemd is naar de
vertakking van de Ede die "de Beke" heette. Liep er een beek die werd
aangepast en uitgediept?
Om die vraag te beantwoorden bekijken we twee kenmerken van een natuurlijke beek.
Ameryckx (1962, blz. 17) vermeld voor het Holoceen dat men langs beken en op hellingen
lemig, zandige, licht-lemigzandige en kleiige colluviale of/en alluviale sedimenten
aantreft. De kleiige sedimenten in de beekvalleien zijn alluviaal. Wanneer we
de watergang met de bodemkaart confronteren is het opvallend dat er zich geen
kleiige sedimenten in de nabijheid bevinden (afb. 25). De geomorfologische kaart
van Heyse (1978) vermeld geen Holocene afzettingen.
(afb. 25)
Maar in het gebied vinden we enkele kleine lemig-zandige vlekken waarvan we ons, gezien hun verspreide ligging, kunnen afvragen of ze gerelateerd kunnen worden met de aanwezigheid van een beek op die plaats. Bovendien zien we eenzelfde beeld voor alle watergangen in het dekzandgebied.
Een tweede criterium is dat de watergang geen meanderend patroon vertoont, hoewel dit kan rechtgetrokken zijn bij de kanalisering ervan.
Wel is het duidelijk dat de watergang vrij goed de natste gronden volgt (afb. 26), hoewel dit niet helemaal het geval is. De inpassing in een DTM zou hiervoor een oplossing kunnen zijn. De hoogtelijnenintervallen van 1,25 op de topografische kaart zijn echter iets te groot.
(afb. 26)
Toch durven we op grond van die voorlopige gegevens stellen dat er zich geen beek bevond in het gebied.
Het 'beke' toponiem vinden we in Adegem verschillende keren terug.
Bron: De Vos en Stockman, 1989, blz. 35.
Toter Beke in die Beke | Ca. 1300 | Ar SJHB | D1 | 31 r |
Wat(er)ganc vander Beke gater duere | 1409 | Ar SJHB | D5 | 35 v |
Wat(er)ganc vander Beke | 1515 | ARA | WK 8399 | 17 r |
Up den Wat(er)ganc vander Beke | 1515 | ARA | WK 8399 | bis v, 26 v |
5.4.2. De grenzen van de watering
De Bekewatering was in 1681 ingedeeld in 7 "beginnen". Het totale oppervlak
bedroeg 300 gemeten 94 roeden.
Per begin vinden we volgende oppervlakte:
Begin 1 : 40 gemeten 5 roeden
Begin 2 : 47 gemeten 90 roeden
Begin 3 : 49 gemeten 47 roeden
Begin 4 : 46 gemeten 249 roeden
Begin 5 : 3 gemeten 86 roeden
Begin 6 : 81 gemeten 281,5 roeden
Begin 7 : 31 gemeten 235,5 roeden
Wanneer we deze optellen komen we tot het geheel van 300 gemeten 94 roeden, omgerekend 1328490,1 m2 of 132,85 Ha.
Wanneer we het grensverloop van de watering bekijken zien we dat deze de waterscheidingskam volgt en we weten uit de beschrijving van het landboek dat ze begrensd werd door de Merkebroekwatering en de Begijnewatering.
(afb. 27)
5.4.3. De ontginning van het gebied
Die vaststelling heeft belangrijke implicaties. Dit zou betekenen dat met wat we uit de historische bronnen hebben gehaald een ontginningsmodel kunnen opstellen voor dit gebied vanaf de vroege middeleeuwen.
Een eerste fase is de inname van de hoger gelegen droge tot matig droge dekzanden. We verwijzen hiervoor naar bijdrage 2. Deze bijdrage toont aan dat er zich in het gebied mogelijk een vroeg tot volmiddeleeuwse nederzetting bevond.
De inrichting van de watering, vanaf de 15e eeuw, zou dan een tweede fase van ontginning inhouden. Dit zou wel betekenen dat het landschap een vrij statisch beeld had gedurende enkele honderden jaren en dit cultuurlandschap zoals we het nu kennen pas in het begin van de 15e eeuw zou gevormd zijn
Andere dateringsmogelijkheden voor die ontginning vinden we in het grensverloop van de parochie. De grens is meestal gevormd langs de waterwegen, vb. de vroegere Lieve en de Wagemakersbeek, en wegen.
In het studiegebied loopt die grens op de figuratieve kaart in een rechte lijn door de percelen. Bij de afbakening van de parochiegrenzen in het Bulskampveld door bisschop De Marvis in 1242 werden door de velden heen rechte lijnen gertokken naar kruisen die als afbakeningspunt fungeerden. We vragen ons af of we naar analogie kunnen besluiten of de grens tussen de parochies Adegem en Maldegem ook werd getrokken door een onontgonnen gebied.
Een laatste bron voor de ontginning van ons studiegebied is de toponymie. We vinden weinig toponiemen in de ommeloper van de Bekewatering maar hebben aanduidingen voor het recente ontstaan van de toponiemen. We illustreren dit aan de hand van twee voorbeelden.
Een eerste is het toponiem 'de krommetafels'. Dit artikel wordt in het 18e eeuws landboek van Maldegem vermeld maar in de ommeloper van de Bekewatering is tijdens het kopiëren ook het vorige toponiem overgenomen. Er staat te lezen 'De krommetafels wijlent het Heet stuck." Dit wijst in ieder geval op de toestand van het terrein vóór de ontginning ervan, wat niet te dateren is, maar ook op een verschuiving in de herinnering van het collectief geheugen. Dat het ooit heide geweest was moest niet meer benadrukt worden. Het artikel lag tussen de watergang en de open kern-'akker'.
Dan is er een tweede artikel namelijk het 'Lievekind' in het landboek van Maldegem, terwijl we weten dat Lieven Kint in de ommeloper van de Bekewatering voorkomt als eigenaar (afb. 28).
Het belang van de ruimtelijke studie van de ontginning van het landschap illustreren we met volgend voorbeeld uit de literatuur.
In De Vos & Stockman (1989, blz. 29) vinden we: "Het eerste bewoonde plekje van Adegem is ongetwijfeld het dorpscentrum. In 840 duikt de naam 'Addingahem' op en het is dus best mogelijk dat in de nabijheid van de Bekewatergang een Frankische nederzetting is ontstaan'
Met alles wat we besproken hebben is het duidelijk dat hier een interpretatiefout wordt gemaakt.
Ten eerste is de Bekewatergang niet goed gelocaliseerd. Op de topografische kaart komt wel de Beke voor ten zuiden van de dorpskern wat bevestigd wordt op Atlas der onbevaarbare waterwegen. De Bekewatergang als term kan verwarring geven omdat we ze onder die naam kennen als fysisch element van de Bekewatering.
Ten slotte is het naar analogie met wat we hierboven bespraken niet zeker dat het gaat om een natuurlijke beek die er in die periode liep en die gekanaliseerd werd.
De opsplitsing van de bodemkaart in een textuur- en drainagekaart draagt fundamenteel bij tot het historisch-geografisch onderzoek.
We stellen vast dat de textuurkaart kan gebruikt worden om uit te maken of natuurlijke waterlopen reeds bestonden vóór de aanleg van watergangen. Het ontbreken van het Holocene alluvium op de textuurkaart samen met de vorm van de watergang kan iets meer bijbrengen over de drainagetoestand ten tijde van ontginningen in een deel van het Tardiglaciale dekzandgebied.
We leiden er uit af dat de ontginning pas begonnen is met de systematische ontwatering van een vallei die op de topografische kaarten wegens een té groot hoogtelijneninterval (1,25m) moeilijk te vatten is. Er zijn historische bronnen die aanwijzingen geven dat dit pas begin 15e eeuw gebeurde.
De studie van de wateringen kan met de behulp van de textuurkaart een bijdrage bieden tot de verklaring van het ontstaan van het cultuurlandschap.
De drainagekaart laat tevens toe te besluiten dat de watergang de natste delen van de vallei verbindt. Ze vallen samen met de lemig-zandige gronden in de vallei. We verklaren dit door de verticale textuurgradiënt eerder dan dat het lemig-zandige Holocene afzettingen van alluviale oorsprong zijn.
De twee kaarten dragen in die mate bij tot de verklaring van de ontginning van het landschap dat ze onmisbaar worden voor het oplossen van fundamentele onderzoeksvragen zoals: welke hedendaagse waterlopen zijn kunstmatig aangelegd en welke hadden een natuurlijke antecedent? Is de drainering van een bepaald gebied de oplossing geweest voor het in cultuur nemen van gronden en welke landbouwwaarde hadden ze?
- Er moet een onderzoek gebeuren naar de bruikbaarheid van de 19e eeuwse kaarten en
kadastrale plannen om een geometrisch correcte ruimtelijke basisset van kaartgegegevens te maken die als basis voor regressief onderzoek kunnen dienen.
- Het perceleringspatroon kan onderzocht worden aan de hand van een analyse van de oreëntatie tegenover de wegen en de waterlopen om zo een idee te krijgen van het verloop van de landname.
- Op basis van verschillende deelstudies kan een onderzoek gedaan worden naar het
ontstaan van het cultuurlandschap. Om te beginnen zouden de nodige bronnen daarvoor moeten geïnventariseerd worden. Het onderzoeksgebied zou administratief moeten afgebakend worden, namelijk op basis van de wateringen omdat de ommelopers ervan een belangrijk onderdeel zijn in het onderzoek naar topoymie, bodemkunden en historische geografie. Dit zou een grensoverschrijdend karakter hebben en mogelijkheden bieden om de Nederlandse en Belgische bodemkartering te toetsen op hun bruikbaarheid inzake historische geografie, archeologie en toponymie.
- Veel van de luchtfotografische gegevens (lineaire sporen) kunnen geconfronteerd worden met de gedigitaliseerde kaarten om er een analyse van het cultuurlandschap op uit te voeren.