Omtrent Adegem - Het verval van de vlasnijverheid te Adegem (4)


-
Omtrent Adegem - Het verval van de vlasnijverheid te Adegem (4)

Kanten halskraag vervaardigd te Adegem
Kanten halskraag vervaardigd te Adegem rond 1900.

“het oprigten eener spellewerkschool... eene winning zou betekenen”. De kantwerkschool werd opgericht in 1846 door een bijzondere, de echtgenote Jacobus Tordeur, die het in de school vervaardigde kantwerk aan een fabrikant doorverkocht.

Uit een vragenlijst uit 1858 zijn we het volgende te weten gekomen : In de Adegemse kantwerkschool werkte men tijdens de zomer 10 uur en tijdens de winter 9 uur per dag. Daarbuiten was er nog 2 uur per dag recreatie of les. (Slechts in 1857 had de gemeente na lang aandringen kunnen bereiken dat toch minstens 1 uur per dag onderwijs gegeven werd aan die kinderen die de zondagschool niet volgden). De ouderdom van de leerlingen was als volgt : 7 van 7 tot 8 jaar, 28 van 8 tot 11 jaar, 26 van 11 tot 14 jaar en 28 van meer dan 14 jaar. Daarvan werkten er in 1858 nog maximum 45 tegelijk in het lokaal dat 44 m² groot was. Ook dit was reeds een verbetering ten opzichte van de voorgaande jaren. Een soort medische inspectie had die beperking opgelegd. Voor hun 9 of 10 uur effectief werken ontvingen de kinderen ’s avonds een vergoeding van 0,50 fr.

Voor die toestand die vandaag ondenkbaar is waren de liberale opvattingen van die tijd verantwoordelijk. Het gemeentebestuur was zich wel degelijk bewust van de nefaste invloed die de kantschool had op de kinderen : “Men denkt dat de aerd van het werk in staet is om de gezondheid te krenken zonder nogtans dat dit zoo aenmerkelijk is dat het hooger bestuer daerin zou moeten tusschenkomen. Het kwaed ligt volgens ons in den aerd der zaeken namentlijk het stille werk op den stoel voor meisjes van 7 tot 15 jaren. Men merkt bij velen van hun op dat zij bleek zien en zich moeyelijk ontwikkelen.” Nochtans merkte men hierbij ook op dat de school “betrekkelijk goede gevolgen heeft gehad voor de verbetering van het algemeent welzijn” dit wegens de vroegere werkloosheid. Nu betekende kantwerk voor sommige gezinnen toch een belangrijke zoniet de enige (geringe) inkomst. Men mag zich ook niet voorstellen dat die kinderarbeid vroeger niet bestond. Zowel op de akkers als in de vlasnijverheid had kinderarbeid bestaan. De kantscholen waren echter in veel gemeenten de eerste vormen van georganiseerde kinderarbeid buiten het vroeger familiaal bedrijf, en ongetwijfeld lag de arbeidsduur er hoog en waren de werkomstandigheden in sommige scholen (en ook te Adegem) slecht. In 1858 kwam er van overheidswege een instruktie i.v.m. maximale werkduur, verwarming en verluchting van de lokalen. Te Adegem resulteerde dit in een reglement daaromtrent in oktober 1858.

Wanneer de kantwerksters de school verlieten werkten zij thuis verder voor fabrikanten. Dan konden zij tot 0,90 fr verdienen. Velen waren echter werkloos. Zo weten we dat in 1849 reeds 59 kantwerksters steun kregen

42


Adegemse kantwerkster
Een van de laatste Adegemse kantwerksters.

van het bureel van weldadigheid. Dit cijfer liep op tot 125 in 1853. Te 1855 trad er een verbetering in, maar ook die was tijdelijk. Tegen het einde van de 19e eeuw verdween het kantwerken zo goed als volledig. Het kantwerk was een tijdelijke oplossing geweest en om ekonomische maar ook om sociale en religieuze motieven sterk uitgebreid rond 1850 zonder dat men besefte dat ook hier het gevaar zat in het zich toespitsen op één nijverheid die dan nog weinig stabiel was (kant=modeartikel).

Men probeerde ook op verschillende andere manieren de gevolgen van de krisis draaglijker te maken. In verschillende gemeenten werden nijverheidskomitees opgericht die tot doel hadden de oude vlasnijverheid (met de hand) te verbeteren. Veelal moest men financiële middelen echter noodgedwongen aanwenden om aan de werkloze spinsters en wevers goedkoper vlas te bezorgen en/of hen spin- en weefloon uit te betalen. Dit was ook het geval te Adegem waar het nijverheidskomitee wegens gebrek aan financiële middelen slechts werkzaam was van 4 maart 1846 tot 31 december 1847.

Een andere oplossing probeerde de gemeente te vinden door er bij de grotere landbouwers op aan te dringen meer mensen in dienst te nemen. Ook hier was het succes niet denderend.

De meeste mannelijke werklozen vonden nog werk in de rond die tijd uitbreiding nemende openbare werken. Veel Adegemnaars waren tewerkgesteld bij de werken aan het kanaal van Zelzate naar de Noordzee (jaren 1840). In het krisisjaar 1848 schrijft men dat “alle werkelijk werkwilligen werk kunnen vinden bij de werken aan het kanaal”. Ook het afwateringskanaal van de Leie (jaren 1860) stelde heel wat mensen te werk. Daarbuiten waren er ook nog werken aan de Lieve en werden vooral na 1850 heel wat wegen aangelegd.

Al deze oplossingen waren echter slechts tijdelijk en gedeeltelijk. De problemen van werkloosheid en algemene armoede en behoeftigheid bleven nog lang bestaan. Geleidelijk aan zou later ook de weefnijverheid volledig gemechaniseerd worden (vooral na 1860) en derhalve uit Adegem verdwijnen. De industrialisatie was hier niet te stuiten. Het tijdperk van de huisnijverheid (textiel) nam een einde. Het plattelandsdorp Adegem vond buiten de landbouw maar weinig mogelijkheden. Op lange termijn zou de industrialisatie, ofschoon die vooral in steden gevestigd was, toch ook voor de bevolking van Adegem een verandering van levensgewoonte en verbetering van de levensstandaard meebrengen...

Bronnen : Gemeentearchief Adegem, Provinciaal Archief, beide op Rijksarchief Gent

43