Omtrent Adegem - Het verval van de vlasnijverheid te Adegem (2)


-
Omtrent Adegem - Het verval van de vlasnijverheid te Adegem (2)

In 1838 begint de definitieve ondergang. Na 1837 konden onze lijnwaadhandelaars niet meer konkurreren met de Engelsen, die dank zij hun nieuwe tolwetgeving met hun goedkoper lijnwaad de Franse markt veroverden. Het gevolg hiervan was een groeiende werkloosheid en een daling van de lonen voor de Vlaamse wevers en spinsters. Te Adegem “heeft den lijnwaedhandel aenmerkelijk van der zelver levendigheyd verloren en is in weerde aenzienlijk gedaeld, ’t welk men toeeygend aen de mecanique... de prijzen van het lijnwaed daalden in 1838 met een zesde.” De produktie daalde dan ook zienderogen. Van 1839 tot 1841 produceerde men maar één vierde meer van de produktie van 1836-37. Nadien daalde die nog tot één vijfde (1842-1844). De armoede nam snel toe in die gezinnen die steunden op de vlasnijverheid, de werkloosheid steeg. We beschikken over verschillende cijfers omtrent het aantal spinsters en wevers te Adegem (10 gegevens tussen 1802 en 1859). In de jaren 1840 waren er meer dan 1100 spinsters op minder dan 1600 vrouwen in de leeftijdsgroep van 7 tot 75 jaar. Daarvan waren er volgens een telling in 1843 reeds 255 werkloos.

Ook de bedelarij nam opnieuw toe : “In het afgelopen wintersaisoen hebben persoonen zig veroorloofd laet in den avond, zelfs bij nagt, zig bij landbouwers in de gehugten te begeven hun smeekende om levensmiddelen” (1840)... “de aermoede is op eene verschrikkelijke wijze aengegroeyt... men heeft moeten dulden, dat een aantal ingezetenen toevlugt namen tot de milddadigheid der meerbemiddelde volksklasse“ (1843).

De crisisjaren 1845-1848

Vanzelfsprekend was het lot van de arme volkmassa, die zich hoofdzakelijk voedde met goedkope levensmiddelen als rogge en aardappelen, nauw verbonden met de prijsevolutie van die produkten. Het is dan ook begrijpelijk dat de ‘aardappelplaag’ de slechte toestand tot ellende verergerde. Daarenboven had de harde winter 1844-1845 ook een deel van de andere gewassen getroffen. Van 29 november 1844 had het, met uitzondering van twee weken in december, onophoudend gevroren en gesneeuwd tot op paasavond 1845. In het voorjaar van 1845 schrijft men “dat het ijs op de rivieren alsdan zoo sterk was dat het peerden en waegens zou gedragen hebben, immers alle slag van vermaeken hebben op het zelve plaets gehad; als verkens slagten, zingen, carbonaden braeden, tenten opslaegen etc. etc.” Van deze ‘vermaeken’ zou in de volgende jaren niet veel sprake meer zijn. In de zomer van 1845 verspreidde zich over heel Vlaanderen (en ook daarbuiten) een tot dan ongekende aardappelziekte waardoor de knollen in de grond rotten. Waar men normaal te Adegem meer dan 10.000 hektoliter aardappelen oogstte, bedroeg de oogst in 1845 slechts 1880 hektoliter. Het gemeentebestuur ziet het hopeloze van die toestand in en schrijft : “...welverstaende als wanneer het menschdom zig gedeeltelijk wilt spijzen met aerdappelen bestemt voor de beesten zal den voorraed toereykende zijn tot ’t eynden des maend january 1846”. Door de grotere vraag naar andere levensmiddelen maar ook deels door spekulatie en door de gedeeltelijke misoogst van granen in 1845 steeg ook de prijs van die produkten zeer snel. In 1846 was de toestand nog erger : “den ougst in deze gemeente voor 1846 mag in ’t algemeen vergeleken worden met de slechtste die van menschen geheugen zijn opgedaen geweest, waer van de onbeduydenste moeten gerekend worden den rogge, de haver, het vlas en de aerdappelen.” De prijs van roggebrood steeg te Adegem van 0,14 fr (per kg) in het begin van 1845 tot 0,23 fr in januari 1846 en 0,34 fr op het einde van mei 1847. De prijs van de aardappelen bedroeg op de zelfde

38


Adegemse jeugd
Deze Adegemse jeugd had het al heel wat beter dan de jongens en meisjes van 50 jaar ervoor. Kinderarbeid was toen heel gewoon.

tijdstippen ongeveer 4 fr (per 100 kg), 12 fr en 15 fr. Daarbij moet men bedenken dat een landarbeider (dagloner) te 1846 volgens een officiële telling maar 1,09 fr per dag verdiende, en dat de wevers, die in 1837 nog meer dan 1 fr per dag verdienden, sinds 1843 minder dan 0,5 fr wonnen. De spinsters verdienden omzeggens niets meer.

Het aantal volledige werkloze spinsters was volgens een telling van 1846 opgelopen tot 430 op 1130, en er waren maar 55 actieve lijnwaadwevers meer op 287. De agrarische krisis was er de oorzaak van dat nu ook de dagloners in grote problemen terecht kwamen. De boeren namen in sommige gevallen minder dagloners en de massa werklozen deed het aanbod van landarbeid toenemen zodat de lonen ook daar daalden. De arrondissementscommissaris van Eeklo schrijft aan de gouverneur: “Een weerzinwekkend egoïsme is de oorzaak van dat sommigen zich niet schamen om op de jammerlijke toestand te speculeren en enkel voor eigen profijt voor een dagloon van 50 centiemen de dagloners onbegrijpelijk zware arbeid laten uitvoeren. We begrijpen niet hoe sommigen dit konden uithouden gezien de beproevingen die ze in deze tijd ondergaan”.

De misoogsten brachten Vlaanderen in grote ellende. Benden bedelaars zwerfden door de streek, de misdadigheid nam toe, de bevolking was ondervoed...

Deze toestand geldt ook voor Adegem : “Wij wenden alle mogelijke middelen aen om de vremde bedelaers uyt de gemeente te verbannen” (1845)... “de gemeente beraemt middelen om gedurende den voorhanden zijnde winter in de veiligheid der ingezetenen en in de conversatie en ongeschondentheid der eigendommen te voorzien, in het vooruitzicht dat den gewoonen dienst der gendarmen en veldwagters daer voor ontoereikend zal zijn; door de schaerscheid der aerdappelen en de duerte der eetwaeren”. Er wordt een nachtwacht opgericht “om personen en eigendommen te beveiligen en de vremde bedelaers de eerste mael te drijven en

39