Omtrent Adegem - Het verval van de vlasnijverheid te Adegem


-
Omtrent Adegem - Het verval van de vlasnijverheid te Adegem

HET VERVAL VAN DE
VLASNIJVERHEID TE ADEGEM

door Jan Van de Casteele

In het korte bestek van dit artikel is het enkel onze bedoeling in enkele algemene trekken de achteruitgang en de ondergang te schetsen van het vlasspinnen en het lijnwaadweven te Adegem tijdens de voorgaande eeuw.

Voorgeschiedenis

Tientallen jaren lang was de vlasnijverheid (= spinnen van vlas tot garen en weven van garen tot lijnwaad) voor Adegem zoals voor de meeste Vlaamse gemeenten een bron van welvaart. Vooral in de tweede helft van de 18e eeuw betekende zij voor vele dagloners en landbouwers een belangrijke bijverdienste en was zij voor vele gezinnen de voornaamste zoniet de enige bron van inkomsten geworden. Tergelijkertijd was in diezelfde 18e eeuw op het vlak van de landbouw grote vooruitgang geboekt, vooral door de grotere verspreiding van de aardappel- en de boekweitteelt die meer opbrengst op minder oppervlakte mogelijk hadden gemaakt. Onder invloed van al deze gunstige omstandigheden was de bevolking snel gestegen.

Grotere bevolking betekende een versnippering van de landbouwgrond. De landbouwuitbatingen werden kleiner, maar dit kon gezien de hierboven geschetste toestand van voorspoed.

Die economische struktuur bevatte echter de kiem van veel problemen, daar buiten de landbouw ongeveer alle nijverheid gebaseerd was op de vlasbewerking die haar bloei vooral te danken had aan de grote uitvoer (vooral naar Spanje en de Spaanse kolonies). Een blijvende industriële krisis, zoals die zich in de 19e eeuw zou voordoen zou onvermijdelijk rampzalig worden.

De politieke verschuivingen tussen 1790 en 1830 waren groot. Vlaanderen behoorde respectievelijk tot de Oostenrijkse Nederlanden, tot Frankrijk, tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en na 1830 tot het koninkrijk België. De grootste voorspoed in de vlasnijverheid had zich voorgedaan tijdens de eerste periode. Door de inlijving bij Frankrijk ging de belangrijke Spaanse afzetmarkt verloren maar dit verlies werd gedeeltelijk goedgemaakt door een verruimde Franse afzetmarkt. Tijdens de Nederlandse periode stelde Frankrijk opnieuw minder gunstige toltarieven in en vond men slechts vrij geringe kompensatie op de Nederlandse markt (het huidige Nederland en de koloniën). Ondertussen groeide de tweede belangrijke faktor in de ondergang van de oude vlasnijverheid : in Engeland was men volop bezig met de uitbouw van het mechanisch spinnen dat veel voordeliger werd dan het oude spinnen met de hand. Tenslotte kwam er in 1830 de wording van de politieke staat België waarbij de Vlaamse provincies werden afgescheurd van de rest der Nederlanden en opnieuw ging een afzetmarkt verloren. Globaal gezien was die periode toch nog vrij gunstig geweest voor Adegem, wat zich ook uitte in de bevolkingstoename. De bevolking steeg van 1571 in 1801 naar 3534 inwoners in 1829.

36


De periode 1830-1845

De periode 1830-1845 kunnen we als volgt indelen: moeilijkheden na 1830, relatieve verbetering van 1833 tot 1837 en sterke achteruitgang vanaf 1838 tot 1845.

Zoals gezegd waren de voornaamste ekonomische bedrijvigheden te Adegem de landbouw en veeteelt en de vlasnijverheid. De landbouwers waren wegens de zandige gronden verplicht vooral rogge, boekweit en aardappelen te telen. Op bijna de helft van alle agrarische uitbatingen werd ook vlas geteeld (113 ha in 1833, 96 ha in 1840). Alleen al de voorbereidende werkzaamheden die vlas moet ondergaan alvorens het kan gebruikt worden door de spinsters zorgde voor heel wat werkgelegenheid (het slijten en roten, het brakelen en het zwingelen). Het vlas werd dan ook hoofdzakelijk gebruikt door de Adegemse spinsters al werden soms grote hoeveelheden opgekocht door vreemde kooplui en ging men ook met het vlas naar de markten van Eeklo en Maldegem. Eens het vlas gesponnen werd het ofwel op dezelfde markten te koop aan geboden ofwel verkocht aan plaatselijke wevers. Meestal echter werd in hetzelfde gezin zowel gesponnen als geweven. Het lijnwaad werd dan verkocht aan kutsers (= soort tussenhandelaars) ofwel door de wevers zelf naar de markt van Brugge of Gent gebracht.

Het lijnwaad dat te Adegem geweven werd, werd voor het grootste deel (via de markten) uitgevoerd naar Frankrijk. Voor het overige voerde Adegem ook nog vee uit naar Frankrijk en was er vrij lang een bloeiende houthandel geweest die na 1830 in moeilijkheden kwam “wegens den aenkweek van het sparrehout (elders) en wegens den toevoer van steenkolen”. Tenslotte was er nog de uitvoer van klompen naar Brugge, Oostburg en Aardenburg. Alle andere aktiviteit was vooral afgestemd op plaatselijke behoeften (bakkers, slagers, molenaars, kleermakers, timmerlieden, kroeghouders...)

Na 1830 klaagt men onmiddellijk over moeilijkheden in de vlasnijverheid : “Men zoude de bevolking in den allervoordeligsten staet beschouwen indien den lijnwaedhandel, den steunstok van ons gewest en der werkende klasse konde verlevendigd worden”. Men moest toegeven dat de bedelarij, die voor sommige arme lieden soms de enige uitweg was, was toegenomen. Deze toestand verbetert geleidelijk van 1833 tot 1837 omwille van de relatief voordelige uitvoer naar Frankrijk. Te Adegem drukt men in 1836 de tevredenheid hierover uit als volgt: “De bezonderste voorwerpen van koophandel het vee en het lijnwaed zijn dit jaer gretig verkogt en aen voldoende prijzen... dit jaer heeft voor de werkende volksklasse bijzonder voordelig geweest uyt hoofde der leege prijzen der eetwaeren”. De vlasoogst was in datzelfde jaar zo goed gelukt dat men vreest dat “ermen zullen ontbreken tot de bewerking bij zoover dat men veronderstelt dat zij door onze inwoonders niet zal kunnen worden verslonden”. Het aantal bedelaars was verminderd : “aen ons eygen hebben wij weynig bedelaars... wij hebben goedgevonden elken aermmeester in hunnen respectiven wijk te belasten hunne onderhebbende bedelaars werk te verschaffen door hun eygen termen zijnde, ofte bij gebrek, met de landbouwers ofte wevers daer omtrent in onderhandeling te treden dit tegen de gewoone belooning”. Dit moet ongeveer het laatste jaar geweest zijn waar men nog beroep kon doen op de wevers om zelfs aan anderen werk te verschaffen. Een paar jaar later behoorden sommigen van hen zelf tot de behoeftigen.

37