Adegemse Hoeven - Rond het Kruisken (8) - De Molen van het Kruisken


-
Adegemse Hoeven - Rond het Kruisken (8) - De Molen van het Kruisken

MAALPRIJZEN.

De prijs die door de vele cliënten diende betaald te worden bedroeg in 1880 voor rogge, haver, boekweit en beestenmeel 1 centiem per kilogram. Om een zak rogge te malen diende 0,72 fr. te worden betaald ; 1 zak tarwe (voor de bakker) malen kostte 0,88fr. ; 1 zak boekweit 0,64 centiemen. In 1890 waren al die prijzen lichtjes gedaald.

In het begin van zijn loopbaan rekende Alfons 1 fr. voor 100 kg, en op het einde (in 1966) was dat opgelopen tot 20 fr. voor 100 kg.

Roggemeel werd verkocht tegen de prijs van 14 c., tarwemeel 35 c. We noteerden nog volgende prijzen :

1 zak bakte : 0,60 fr
1 zak « beestheten » : 0,80 fr
1 bakte van 17 c, 16 c, 19 c enz...

Droog graan malen was voor onze ervaren molenaars een koud kunstje. Sommige boeren (en ook andere cliënten) waren echter allesbehalve proper over hun graan. Ze dorsten het op een vochtige kleien dorsvloer, laadden het graan op hun hondekar en reden er zo mee naar de molen, waar de molenaars bedenkelijk het hoofd schudden ! Er was weinig eer van te halen.

Sommige cliënten konden erg lastig zijn : ze beklaagden zich bij de molenaar dat ze te weinig meel kregen. Dat had weinig succes : per zak mocht er een zekere hoeveelheid « stofmeel » worden afgerekend en iedereen hield zich aan deze afspraak. Vroeger gebeurde het ook wel dat men maalde « voor de multere » : men betaalde in natura.

Op een gewicht van 100 kg werd 5 à 6 kg afgehouden
  70 kg   5 kg  
  60 kg   4 kg  
  50 kg   3 kg  
(de inhoud van een zak : 70-75 kg)

Zelden werd op de molen « majeus » gemalen. Eén cliënt - Pierre Standaert uit Balgerhoeke - daagde regelmatig op met maïs. Er werd 1 fr per 100 kg voor gerekend. Zelden kwam het ook voor dat er bonen werden gemalen.

Het was mogelijk verschillende graansoorten na elkaar te malen. Om de verschillende meelsoorten van elkaar te scheiden ging men op de kist staan en men liet het meel zich ophopen achter het schof : het schof werd plots weggetrokken en al het meel verdween via het meelbakje in de zak ; het teruggeplaatste schof hield de volgende meelsoort tegen.

DE CLIENTEN.

Roggemeel was - naast gekookte aardappelen - het hoofdbestanddeel van het varkensvoer. Een mengeling van rogge en boekweit werd allerminst versmaad. Met boekweitmeel bereidde men « kluitjespap, pannekoeken en brauw ». Tarwemeel werd hoofdzakelijk gebruikt om er brood mee te bakken.

Het gemalen graan werd op de molen opgeslagen tot de « ketser » (muldersknecht) die straten afreed waar het meel moest geleverd worden. Op de molen konden tot 150 zakken meel worden opgeslagen : dan lag hij wel zwaarbeladen.


Aan de verschillende soorten zakken kende de molenaars de eigenaars : er dienden dus geen initialen op aangebracht te worden. Bij twijfel schreef men met « doofkolen » de beginletters van de naam, alsook het gewicht, op de zak. De cliënten kwamen van overal, maar toch het meest uit alle wijken van geheel Adegem. Alle bekende Adegemnaars lieten er hun graan tot meel malen : « mijnheer Willems van Mallecote », juffrouw Tytgat van Balgerhoeke, bakker Leo Martens van het Dorp, de kinderen D’Havé (eveneens bakkers op het Dorp), Julie Pots, smid Henri Lievens van op de Hoeke...

Ook minder bekende Adegemse figuren komen met kleurrijke namen in het dagboek voor : Sies Casteele, Treze Notteboom, Nante van Vooren, Broozen de Smet, Wannes de Vust, Berke de Mei, Pere Willems, Petje Hasart, Missche vanden Braembosch, Tiste van Hevel, Cobus Velde, Cor Vincke, Jan Mande, Line Caboor, enz. enz.

Het Was soms zodanig druk dat men én met de molen én met de stoom maalde. Dat kon de familie alleen natuurlijk niet aan. Altijd was er een knecht op het hof : Carlo Steyaert, Jan Meire, Petrus Loete, Mandus Titens, Gust. Heye, Louis Coppejans. Laatste knecht was Eduard De Meyere.

In 1890 verdiende de « ketser » 1,50 fr per dag.

Door het zorgvuldig bijhouden van de boekhouding weten we hoeveel de ontvangsten van het malen van jaar tot jaar bedroegen :

« Mijn eerste jaar dat ik op het Kruisken gekomen ben om te malen heb ik ontvangen van multer van den 1 mei 1880 tot den laatsten april 1881 : 500 fr.

1883 692 Fr 1889 850 Fr  
1884 633 Fr 1890 831 Fr  
1885 912 Fr 1891 1175 Fr (1e jaar machine)
1886 1000 Fr 1892 1641 Fr (2e jaar machine)
1887 925 Fr 1893 2244 Fr (3e jaar machine)
1888 950 Fr 1894 1827 Fr (4e jaar machine)
1882 603 Fr      
(uit het dagboek van Marie-Louise Cauwels)

**
*

Naast het leven op de molen was er ook nog de boerderij en het gezin. In 1891 kostte een « roest jong perdeke van twee jaar » 427 fr. Een paard, « roosa heette zij », werd in 1894 verkocht voor 100 fr, terwijl voor de aankoop van « cotje zwaert » 260 fr werd betaald. In 1891 kostte een ezelin 189 fr. Voor « kleine zwijntjes heb ik betaald den prijs van 102 frank alle viere den 1 juni 1890 ». Om de zieke uier van een koe te genezen diende men als volgt te werk te gaan : « voor eene koe die eene zinkking of brant in den helder heeft moet men groessemoesse en lijnzaetsop in tarwe grijs koken te zamen en dry keer daegs mede strijken en vrijven om te genezen ».

De verkoop van « eyers en boter » bracht elk jaar ruim 800 fr op.

Veel uitgaven had men niet. Buiten de soms dure herstellingen aan de windmolen en de stoommachine, aan het huis en aan de stallingen, werd vooral « winkelwaar » gekocht : pavelotten, droogvis, muntebollen, haring, smeerpakken, siester, krenten enz. Eerste kwaliteit brood kostte in 1880 36 centiemen, er was er ook van 25 c en 22 c.

Wat opvalt is, dat er zeer veel gekocht wordt op « vendicies » : loof, hout, allerlei huisraad, klaver en dies meer.