Achterzijde van het molenaarshuis.
behandeling. Met « letsekordeel » werden ze weer aan de wieken bevestigd. Ze moesten een dag rusten om te drogen, ofwel liet men de wieken heel langzaam draaien waardoor het drogen wat vlugger ging. ’s Winters kon het gebeuren dat het zeildoek « vervrozen » hing ; men kreeg het dan niet open, wat niet goed was én voor de zeilen én voor het malen. Kortom het zeildoek vormde een apart probleem. Er dienden veel reparaties aan te gebeuren en Fons Standaert heeft veel molens zien draaien « waarvan de zeilen met stukken en brokken aan elkaar hingen, met gaten erin, wat bij ons nooit het geval was ! Hoe konden die molens draaien ? ».
MOLENSTENEN.
Een ander voornaam onderdeel van de molen waren de molenstenen. In de molen lagen er twee koppels stenen. Het was mogelijk met alle twee te draaien alhoewel dat moeilijk was. Dus maalde men meest en liefst met een koppel. Het andere koppel kon ondertussen gescherpt en bijgewerkt worden.
De molenstenen kwamen uit Holland (Jaspers), Frankrijk (de stenen zaten samen met brokken en stukken, de beste stenen), Ieper en Antwerpen (firma Biermans). De stenen hadden een diameter van 1,45 m. en waren omtrent 40 cm dik.
Met de zogenaamde Jasperstenen kon men heel vlug malen. Later kwamen er kunststenen die veel harder waren en veel langer meegingen. Als de « blauwe stenen » drie à vier dagen hadden gelopen waren ze afgesleten. Hoe effener de stenen hoe gladder ze werden : met voorzichtige klopjes op de kerven zette men ze weer ruwer. De stenen konden geregeld worden al naargelang het meel dat men moest malen : fijn tarwemeel voor de bakkers, grof beestemeel voor de varkens. Om de stenen te regelen moest iemand aan de « lichte » staan. De onderste steen was de ligger, de bovenste noemde men de loper. De ligger draaide niet. Door een klauw aan de stenen te bevestigen kon men ze wegdraaien en van hun plaats verwijderen. Nieuwe stenen werden meestal « opgedaan » door de molenmaker. Toch deden onze molenmakers dat ook wel eens zelf. Ze hadden er een zaterdag en zondag voor over.
In 1890 kostte een koppel maalstenen 290 fr. Voor het leggen werd 25 fr. betaald. Als de stenen afgesleten waren, moesten ze gescherpt worden. Dit werk gebeurde met speciale stalen scherphamers. Fons’ handen zitten nog vol met zwarte stalen schilfertjes die van de scherphamer afsprongen en in zijn handen drongen. Men kon ook de stenen laten scherpen : in 1880 werd voor één dag scherpen 1,80 fr. betaald.
DE LOCOMOBILE.
Een grote verbetering in het molenaarsbedrijf greep plaats in 1890. Toen werd een eerste stoommachine, een zogenaamde « locomobile » geplaatst. Voor het plaatsen van dit gevaarlijk tuig was de toelating van het Gemeentebestuur vereist.
Achter de windmolen werd een nieuwe maalderij gebouwd. Volgende uitgaven werden genoteerd :
« Het jaer 1890, den 21 october ben ik beginnen aan mijn macine te maken. Ik heb uitgegeven de volgende betalingen tot den 23 december tot dat zij beginnen draaien is :
van metserdienders | 23,00 |
van ne boom bij B. de Mei | 10,00 |
van gezaagd hout | 46,20 |
temmerwerck Bonne | 46,00 |
van metserwerk | 100,00 |
ijzerwerk | 40,00 |
bij Smets voor balken | 10,00 |
300 kilos ciment | 15,00 |
zij kost de macine | 4300,00 |
maalstenen | 290,00 |
genever | 20,00 |
arbeit mollemakere | 326,00 |
bouwstoffen Smets | 410,00 |
conductuer, secreterre | 20,00 |
Het optrekken van deze nieuwe maalderij, inclusief liet plaatsen van de stoommachine, kostte de som van 5690,35 fr.
Door deze locomobile kwam men heel wat onafhankelijker te staan van de wind : bij windstil weer werd de locomobile gebruikt. Men diende wel lang te stoken eer men stoom verkreeg. Om ’s maandags gebruik te kunnen maken van de machine moest men ze de zondagnamiddag al beginnen in gang steken. Elk jaar werd de stoomketel gekontroleerd door een conducteur van Bruggen en Wegen. Waar men in het begin kon werken met een druk van 10 atmosfeer, daalde dit in de loop der jaren tot slechts 5 atmosfeer : de ketel had erg te lijden van het slechte grondwater.
De locomobile werkte van 1890 tot 1907. In dat jaar werd een stoomketel geplaatst die de locomobile voedde. In 1914 werd een totaal nieuwe stoommachine geplaatst en in 1926 tenslotte schakelde men over op elektriciteit. Gelukkig maar, want al bij al waren de molenaars niet zo bijster tevreden over de stoom.
Met dezelfde elektrische motor maalde men van 1926 tot 1966, jaar waarin definitief werd gestopt met de maalderij. De motor was allesbehalve versleten, dit na 40 jaar dienst.