Adegemse Hoeven - Rond het Kruisken (6) - De Molen van het Kruisken


-
Adegemse Hoeven - Rond het Kruisken (6)

HET MALEN.

De 4 gemetselde teirlingen van de molen hadden een zijde van ongeveer anderhalve meter. In het midden van deze teirlingen bevond zich de « standaard », vervaardigd uit een massieve eik. Door middel van steekbalken en ijzerwerk (de boezem) werd de standaard recht gehouden. Daarop werd dan de molenkast geplaatst. Er mocht niet « te veel spel op de kop van de molen » zitten, want dan kwam hij (bij veel wind) schuin te staan wat heel gevaarlijk was. Het feit dat de molen tweemaal getroffen werd door blikseminslag was er de oorzaak van dat de kop te veel « spel » had gekregen. In 1888 (op 12 juni) was de bliksem een eerste maal ingeslagen. Molenmaker Petrus Willems uit Eeklo kwam de schade « prijzen ». Op 18 mei 1890 « is mijnen molen verdondert en heeft mij veel schade gedaan » noteert Marie Louise Cauwels in haar dagboek.

Bij gelijke wind en zonder veel « buien » kon men per dag tot 3000 kg graan malen. De zekerste wind voor de molenaar was de noordoostenwind, vooral als die een beetje vriesachtig was. Bij goede wind werd er onophoudelijk met drie man gewerkt : een man stond boven op de molen, een tweede stond bij de lichte (om de stenen te regelen), en een derde hield zich met het graan bezig.

Bij weinig wind moest men « zeilen geven », bij veel wind draaide men met nog « geen half zeil », soms maalde men met twee zeilen en zelfs draaiden de wieken zonder zeilen : dan stond de molen « bloot ».

Maartse buien, « met van onder een klaarte » waren gevaarlijk ; de molen werd dan « zere stille » gelegd. Bij een forse « vleug wind » kon de molen kraken dat het horen en zien verging ! Wie toen bovenop de molen stond maakte dat hij weg kwam !

Hoewel men met een vange de snelheid van de molen kon regelen en zelfs de wieken kon stilleggen, gebeurde het wel eens dat de molen « op de vlucht ging ». Soms zwaaiden de wieken dan zo hard dat de zeilen eraf vlogen.

Kortom, de wind moest voortdurend in de gaten gehouden worden. Boven op de molen kon men de molens van Maldegem, Sint-Laureins en Eeklo zien draaien. Aan de stand van hun zeilen kon men zien hoe de wind verliep : de molen kon tijdig gedraaid worden. Alfons beweert dat er de laatste jaren veel meer wind is dan vroeger. September was normaal een windstille maand, nu waait het zeer veel in die maand.

De « vange » om de molen af te remmen en te doen stoppen was een knap stukje techniek dat zeer nauwkeurig diende geplaatst te worden, zoniet kon het gebeuren dat de hele molen uit zijn evenwicht raakte. De molenaar zag er angstvallig op toe dat er niemand aan de « vange » kwam !

WIEKEN EN ZEILEN.

De wieken hadden een lengte van 12 meter ; de totale lengte van twee wieken bedroeg dus 24 meter. De wieken werden aan de molen bevestigd door middel van een assekop, welke op zijn beurt met « vleiringen » en zware bouten vastzat op de molenas. Vroeger bestonden er zelfs houten assekoppen, maar in latere jaren gebruikte men nog alleen gegoten assekoppen.


De laatste molenaars te Adegem
De laatste molenaars te Adegem : Alfons en Leon Standaert.

De wieken zelf bestonden uit pestels (vroeger uit hout, later uit ijzer vervaardigd) en eiken latwerk waarlangs je makkelijk naar boven kon klimmen. Die eiken latten waren 1,30-1,50 m. lang. De pestels vormden het zwaarste stuk van de wiek ; ze staken 6 à 7 meter langs weerszijden van de molenas uit. De beste pestels werden vervaardigd in een smederij uit Ruddervoorde. Heel dikwijls dienden deze belangrijke onderdelen vervangen te worden :

« 5 november 1881 : een nieuwe pestel ingesteeken gekocht voor de som van 270 francs aan Louis Van Poucke van de most in Oostwinkele »
« 1883 : de nieuwe binnenroe pestel en de greyn henden zijn den 24 maerte gesteeken van Petrus Willems, meulemaker tot Eekloo »
« 12 maart 1887 : een boom gekocht voor pestel 305 fr. »

Regelmatig kwam de molenmaker om de pestel te « smetten » ; hij werkte daar ongeveer een halve dag aan.

Na de inslag van de bliksem kocht men een nieuwe molenas :

« den 25 oust 1891 tot Eecloo in de vendicie van veylens molen gekocht een molenas voor de som van 390 francs en nog een wind pilm (?) voor 32 francs ».

Op de wieken werd een zeildoek aangebracht dat ongeveer 90 cm breed was. Eerst dienden die zeilen aan elkaar te worden genaaid, later kon men ze uit één stuk kopen. Jaarlijks diende het zeildoek geverfd te worden met rood bol, een ronde rode bol vettige verf die stukgeslagen werd in een kuip en opgelost in water. Nadat de zeilen met rood bol waren geverfd strooide men met een palmtak lijnzaadolie uit over het doek, waarna deze olie met een veegborstel opengeveegd werd. Vervolgens moesten de zeilen weer aan de wieken worden bevestigd. Ze wogen nu echter dubbel zo zwaar na de olie-