Het waren Gillis Waesberghe en Heyndrick van Zuyt « ghenommeerde uyt crachte van sententie van 11 xbr 1727 » die de werken aan de pastorie kwamen schatten:
A de nodighe temmeragie werken:
I | den soldere moet afghebrocken worden ende nieuwgheleyt met nieuwe vyf quaert deelgin het oude hout moet ghebruyckt worden tot de nodige reparatiën van den soldere van het achterhuys | 12-0-0 |
II | dry nieuwe scheirgebinden met twee ghordinghen en de nodighe aerbeyt | 5-10-8 |
III | Item wordt noodich bevonden den wal achter het huys te pilotteren ende met eecke tweeduymsplancken afgheleyt, teghen het ingheleyden van de fondamenten van het huys | 30-10-6 |
IV | Een deure, met eene deure van schraewerck met het legghen van de solderkens van het achterhuys en nieuwe zullen nodich aen het zelve, met de balcken, het maecken van eenen nieuwen stelther omme alle de reparatiën aen het nieuwe huys nodich bevonden | 10-6-8 |
B het nodighe metsewerck:
I | het vertreck tot het welcke voor metsement nodich ghevonden wort | 2-10-0 |
II | reparatiën aen de voordeure comt tot het planckier vande voorseyde | 1-12-0 |
III | het versetten van den muer die nodich bevonden wordt | 2-10-0 |
IV | het verlegghen van den vloer in den ganck met calck | 4-0-0 |
V | het verlegghen van de vloeren in het archterhuys | 2-16-0 |
VI | iserwerck en hanckers | 1-10-0 |
VII | een nieuwe stantvenstere | 2-0-0 |
VIII | den metserdiendere en de materialen | 4-0-0 |
IX | het besetten van den soldere onder en boven, arbeydt en calck | 1-0-0 |
Na het opstellen van dit uitstekende bestek bleef de zaak maar aanslepen. In 1728 ontving Marijn vanden Driesche, « metsenaere » 8 schellinghen om « twee mael te vacheren naer adeghem tot doen de begrootinghe van de nootsaeckelijke reparatiën aen het pastoreel huys ». Pieter Walgraeve, eveneens metselaar, en Guillaume Vande Velde hielpen hem daarbij.
Men raakte niet vooruit.
Op 16 januari 1728 werd de hele zaak nog eens onderzocht « vanden hove »: Gillis Waesberghe en Heyndrick van Zuyt « mrs metser en temmerman » bleven bij hun bevinding dat de reparatie 80 pond 6 schellingen en 6 grooten zou kosten.
De uitspraak kwam dan toch op 28 januari 1730: de tiendeheffers worden veroordeeld « tot het betaelen van vijftig pond grooten in de restauratie van het curen huys breeder ten processe vermeld ».
Daarmee kon dan eindelijk een grondige herstelbeurt uitgevoerd worden. Het bleef echter herstellingen regenen !
1713: | den heere pastoor reparatiën, maecken van een baldakin maecken van eenen steenpit met toelatinghe van die van Harrelbeque | 7-10-0 |
Aernaut Verloock, peerdesmid een hovepanne, hanckers en ander iserwerck | 1-10-0 | |
Joannes Goossens, metsenaere over differente daeghen ghewerckt thebben aen het huys pastoreel | 3-10-0 | |
1741: | Laurens Standaert over het leveren van 6.500 careelsteen aan 1 pond 18 schellynghen per 1000 | 10-4-6 |
Pieter de Rycke et leveren van calck, clompen en pannen | 14-14-0 | |
Jan Groottaert over et mennen en voeren van steen en calck | 3-17-4 | |
Jan Goossens, metsenaere over et loon van sijnen broedere, knechten en dienders van de reparatie | 13-19-10 | |
Joannes Roomans maecken en leveren van nieuwe glase veynsters en verlooden van de oude | 2-10-0 |
Deze deuromlijsting |