Vijf jaar later was de brug weerom dringend aan herstelling toe.
Deze keer knapte timmerman Jacobus Willems het karwei op. Weerom werden er bomen geveld en gezaagd afkomstig van de « pastorale landen ».
In 1732 was het weerom hetzelfde liedje. De brug werd grotendeels vernieuwd: Jacobus Willems leverde en zaagde het hout en verfde de brug ; smid Pieter Maenhout zorgde voor « isere leenen, haecken crammen voor de brugghe ». Het zagen vande « boomen voor de brugghe » knapte Pieter Vyncke op.
Verdere kleine reparaties vonden achtereenvolgens plaats in 1748, 1750, 1763. Tenslotte, in 1771 werd het hele geval nóg maar eens grondig gerestaureerd:
Van de Velde Guillaume ontving 13-11-5 voor het « maecken van eene nieuwe brugghe en nieuwe poorte over den wal ligghende rond het pastoreel huys ». In zijn prijs was begrepen het « gezaegd eeken hout, greijne deelen en een nieuw slot aan de poorte ».
Naast de brug zorgde de wal zelf ook voor heel wat uitgaven. Verschillende keren werden « pilotten » in de oevers van de omwalling geslagen om het invallen ervan te voorkomen.
In 1740 herstelde Jacobus Willems de « caeye »: « daervooren bij hem aengenomen op den 21 augustus 1741 het maecken van eene caeije aenden wal van het pastoreel huys ».
De zuidelijke gevel |
Die nieuwe « caeije » hield het niet lang uit, want reeds in 1757 leverde timmerman Martinus D’haenens « pilotten, drommers, gordynghen en plaeten omme de caeije jeghens den wal » volledig onder handen te nemen.
Een poosje later was er een gat gevallen « in de voormelde caeije » ; dit werd met eiken planken dichtgemaakt.
In 1769 werden er aan de omwalling zelf grote werken uitgevoerd. Jozef Vanden Bossche moest de wal achter het huis opvullen. Die wal was zodanig dicht bij de achtergevel gekomen dat het gevaar bestond dat de « fondamenten » erin zouden zakken. Hij werd opgevuld met aarde die uit de nieuwe wal kwam en enkele meters verder was gegraven. Vanden Bossche ontving daarvoor 26-16-8 pond gr.
De herstellingen aan het huis zelf tenslotte zijn legio. Vooreerst bracht het dak zijn problemen mee.
In 1713 bestond de dakbedekking nog uit stro : « Item betaelt aen Jan Verhaute, Cornelis De Zutter en meer andere de somme van VIII ponden XII schellynghen en IIII grooten over leverynghe van gheleij stroo, latten, naeghels, banderoen ende wissen die gheemployeert werden voor het nieuwe dak van het pastoreel huys ».
In 1720 legde Christoffel Goethals « 850 gheleij stroo » op het dak, terwijl Cornelis Martens voor het nodige materiaal zorgde: latten, banderoen en wissen. De knecht die hielp stelde zich met de afval van het hout en het « stroo van het oudt dack » tevreden.
Het hoeft niet gezegd dat het strooien dak talloze malen hersteld werd. Zo was na een zware storm in 1740 heel wat stro van het dak afgewaaid. Tenslotte werd in 1748 al het stro van het dak verwijderd om een volledige nieuwe dakbedekking met pannen aan te brengen.
De dakpannen werden aangekocht bij Johannes Hanssens in Aardenburg. Naast de « 3500 deckpannen » werden er ook « enighe bonden pannelatten en differente deylen » gekocht.
Weduwe Jan Marissal uit Gent leverde « 114 pond en alf getrocken lood voor de slaepers » van het dak.
Martinus Dhaenens, timmerman, timmerde de nieuwe « cappe ». Daartoe zorgde hij voor « scheirgebinden, veusthouten, gordynghen, kepers, stylen en plancken ».
Metselaar Pieter van Hecke ontving iets meer dan 6 pond « over et legghen en strycken alle de pannen van het dak ».
Vermelden we hierbij nog dat het voerman Jacobus Danckaert was, die de pannen naar Aardenburg was gaan halen. Bij zijn terugkeer moest hij betalen « op den comptoir van Stroobrugghe van deselve pannen ». Dus toen reeds bestond er een soort « tolkantoor » bij Strobrugge.
Kalk, stenen en « tichels » werden door Jan Grootaert gehaald in Raverschoot. Daar lag een losplaats op de « hooghe lieve ». Hij voerde al het materiaal tot aan het « pastoreel huys ».
Daarmee was het dak volledig vernieuwd en bleven de herstellingskosten dan ook een hele tijd achterwege.