Carmelis 1684 omdat den anderen bouck verbrant is door de fransche ten jaere 1683 » (16). Ook de kerk-, kapelle- en disrekeningen ontbreken voor die periode. Ondanks het feit dat Cornelis het huis weer bewoonbaar had gemaakt, bleek de pastorij toch niet ten gronde hersteld te zijn geweest. Gedurende de hele 18e eeuw regent het herstellingen.
Zo was de brug, die over de omwalling lag, in 1709 zodanig bouwvallig geworden « dat men niet sonder perickel over deselve passeren en con ».
Dat schreef althans pastoor Ludovicus Mussele naar de Vicarissen van het Bisdom Brugge.
Hij voegde eraan toe dat « de heeren canonicken van harelbeke, principaelste thiendeheffers pretenderen de selve brugghe niet te moeten repareren ». Daar gaat onze pastoor natuurlijk niet mee akkoord ! (17).
Hij zal verplicht zijn, zo stelt hij, « de voornoemde heeren in rechte aen te spreken tot besommen de nodighe reparatie ».
Maar, omdat de herstelling zo dringend noodzakelijk is stelt de pastoor volgende oplossing voor : « nemaer alsoo der op de pastorale landen verscheyde boomen dewelke bequaem zijn tot het doen de meer ghemelde reparatien en de heeren van Harelbeke consenteren dat den heere pastor de selve daertoe ghebruyckt, soo ist dat den suppliant (= pastoor) hem keert tot Ul. ed. heren vicarissen voornoempt. Biddende ootmoedich de selve believen ghedient te wesen alsulcke boomen te vellen als hij van noode heeft tot het erstellen van de brugghe ».
De vicarissen gaven de deken « der christenheyt van aerdenburch », Kerremans, opdracht de zaak ter plaatse te gaan onderzoeken.
Deken Kerremans kwam naar Adegem en onderzocht alles met de meeste nauwgezetheid. Hij deed dit niet alléén, maar had als het ware een « expert » onder de arm genomen om samen met hem tot een besluit te komen. Die deskundige van ter plaatse was Bernardus Crispijn, « meester-temmerman van sijnen style ». Beiden kwamen tot besluit dat de brug inderdaad dringend aan een grondige herstellingsbeurt toe was. Er mochten in totaal vijf bomen worden geveld temeer « dat de drie eecken boomen zijn geborsten, apparentelijk door den vorst van den voorgaenden winter, en dat deselve bomen beter souden geveld worden tot de reparatie ».
In plaats van de vijf gevelde bomen zal « den heer suppliant verobligeert worden in plaetse der selve vijf boomen, vijf andere bequaemen opgaende plantsoenen te doen planten ».
Al het voorgaande werd bestatigd op 22 november 1709.
Bertholomeus Crispijn, een broer van Bernardus, schreef vervolgens een « Specificatie van hout welke noode is tot de reparatie vande brugghe van het huys pastoreel van Adegem met de naeghels ende aerbeyt » :
« Eerst sijnder van noode drie eecken boomen de welcke vervroosen sijn » | |
het vellen van de selve boomen | 0-10-0 |
het zaeghen van de rebben met twee stylen daer de deure in hangt en in sluyt | 0-10-0 |
het saeghen van plancken tot het overlegghen van de selve brugghe | 0-15-0 |
Landboek Lammeire 1765.
het saeghen van de lene | 0-5-0 |
naeghels | 0-13-4 |
comt te saemen: | 3-14-0 |
Baete:
den afval van het hout, van toppen | 0-15-0 |
de spaenders | 0-10-0 |
twee olmen buijten wasdom staende bij de poorte | 1-13-4 |
te saemen: | 2-18-4 |
Uit dit bestek opgemaakt door de timmerman worden we summier ingelicht over het uitzicht van de deur welke de brug afsloot. Het was een soort toegangspoort, waardoor men binnen ging, zoniet kwam men in het water van de omwalling terecht. In tegenstelling met wat we bij de hoeven tegenkomen is de poort hier volledig uit hout vervaardigd.
Diezelfde brug zorgde in de loop van de 18e eeuw nog voor talloze moeilijkheden.
In 1720 leverde Pieter van Maldeghem « deylen, reghels en ander hout omme de brugghe van den wal van het voorseyde pastoreel huys te herstellen ». Deze herstelling kostte 6 pond gr. Een venditie van bomen die ter dier gelegenheid doorging had 13 pond gr. opgebracht, zodat men 7 pond gr. overschot had.