OORSPRONKELIJKE BESTEMMING.
Tardoes heeft eeuwenlang dienst gedaan als woning voor de Adegemse pastoor: het was de « priesteragie » of het « pastoreel huys » of nog het « huys pastoreel ». In het landboek uit 1641 wordt het aldus beschreven (4):
« Deselve priesteragie heeft noort daeraen een hofstede ende dreefken aen « alle zijden is naestghelandt de zelfe t’ saemen groot volle landt 208 roeden ». Al het omringende land, in totaal iets meer dan 7 gemeten, hoorde bij de pastorij. Samen met nog andere partijen beschikte de pastoor over 14 gemeten 2 lijnen en 63 roeden land.
In het landboek, daterende uit 1765 (5) , lezen we omtrent Tardoes het volgende: « het Pastoreel huys rontdomme bewalt, met een dreve aen t’oosthende den middel oostwaert streckende tot aende Moerstraete, cum westhende aen haer selfs met artikel 32 ende met t’oosthende aen haer selfs « tweede voorgaende ende volgende, groot volle lant 208 roeden... ».
Volledigheidshalve vermelden we hierbij nog dat de pastoor reeds in 1580 als eigenaar van een « hofstede met boegaert en onderof » werd belast met 7 schellingen grooten (6).
Het land dat rond de « priesteragie » lag werd « priesteragielandt » genoemd. Het was dus land dat door de pastoor zelf werd gebruikt of door hem werd verhuurd. De inkomsten ervan verhoogden ietwat de schaarse geldelijke middelen waarover de pastoor van een kleine landelijke parochie, die Adegem in vorige eeuwen was, kon beschikken. Er dient dus duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen de kerkelijke eigendommen en de landen welke bij de pastorij hoorden. Pastoor Cornelis protesteerde in 1683 tegen het feit dat de « cuerelanden in diversche ominestellinghen ghedaen tot bevint « vande becostynghe van loguementen passagien ende repassagien mitsgaeders thairinghe vande soldaeten, leverynghe van fouragie en de meer andere « lasten van die nature » extra belast werden. De pastoor vond dat de pastorijlanden van die belastingen dienden te worden vrijgesteld. De Adegemse schepenen Cornelis Matthijs en Jan Verlé informeerden zich echter degelijk en kwamen tot de « ghedaene wetenschap als dat den heer pastoor is ghebruyckende gelijck alle andere gebruyckers alle de landen als bij den extraite uut den bunderboeck vermelt » en dat hij dus ook de extra belasting moest dragen (7).
Er werden allerlei uitspraken aangehaald van de Raad van Vlaanderen, maar niets mocht baten: pastoor Cornelis diende te betalen !
Dat de pastoor ook het beroep van boer erbij nam, maken wij op uit de rekening opgesteld door pastoor Jan Baptist Cornelis, waarin hij zijn dagelijkse uitgaven en inkomsten noteerde.
Belangrijk om weten is wel dat deze rekening opgesteld werd in 1695, het laatste jaar dat Cornelis in Adegem en dus op Tardoes verbleef (8).
De pastoor verkocht vooreerst heel wat zakken haver, boekweit, « hoy stroo en hout aan diversche persoonen ».
Hij verkocht aan Pieter Caerle « een swart ruynpeert » voor 11-15-0. Verder werd er nog een koe en een kalf verkocht, 229 voets Bert, 4 tonnen en twee halve tonnen.
Om in zijn eigen dagelijkse onderhoud te voorzien kocht Cornelis ook het een en ander:
- hij kocht achtereenvolgens een pot wijn (voor de paters), brandewijn en een pot « oudt bier voor Sr Perrot », een tonne dobbel bier welke 1 pond en twee schellingen kostte, een tonne gewoon bier voor 1 pond, en nog verschillende keren bier, wijn en brandewijn. De pastoor was blijkbaar een dorstig man !
- nog schafte hij zich « eyers, visch, een stuck boter, gist, wittebroodt, pastinakels, een quartier calfsvleesch met de levere, dry pinten melck, platboons, mostaert, zout, suycker, azijn, sole ende meer andere specerije, rentsvleesth, schaepsvleesch » en meer dergelijke zaken aan.
- verder noteerde de pastoor nog de aankoop van « een kerre mesch » en een « mareyten rock ».
De achterzijde van de nog steeds imponerende « priesteragie ». Het mooiste oude gebouw van Adegem.