Adegemse Hoeven - Het Goed van Malecote (8)


-
Adegemse Hoeven - Het Goed van Malecote (8)

GRONDIGE VERBOUWING IN HET BEGIN VAN DE 17e EEUW

Zoals vele andere hofsteden zal Malecote ongetwijfeld veel te lijden hebben gehad tijdens de Geuzenberoerten.

In 1599 was Cornelis van Loo pachter geworden op deze hoeve: hij trof er een ruïne aan, en besloot over te gaan tot een grondige restauratie.

Van de toenmalige hoogbejaarde eigenares, Jaqueline van Remerswale, had Cornelis toelating gekregen on enkele hoogstnoodzakelijke herstellingswerken uit te voeren.

Die « hoogstnoodzakelijke » werken betekenden voor Cornelis niets minder dan het praktisch heropbouwen van het hele hof, « sonder up enighen cost te letten ». De herstellingswerken beliepen uiteindelijk de som van 224 pond gr. Een groot deel der werken, voor ongeveer 107 pond gr., was uitgevoerd vóór 1611, jaar waarin door de nieuwe eigenaar, Henri de Perreau, verbod werd gegeven aan Cornelis van Loo nog verdere kostelijke werken uit te voeren. Cornelis trok zich daar blijkbaar niet te erg veel van aan. Hij had « hem gheoorlooft et maecken eene groote nieuwe schuere, peertstal, coestal, renderstal, calverstal, celdere, caefhuis, een nieuwe poorte, ennekote, en dat al te paveren met steenen en potbackers aerde al naar zijnen wille... »

Cornelis had dus naar geen geld gekeken: vooral het « paveren » was luxe ! Nu wou hij voor al die verbeteringswerken natuurlijk een vergoeding, 't zij in speciën,'t zij in vermindering van zijn pachtsom.

Hendrik de Perreau deelde de mening van zijn pachter niet, wel integendeel, hij spande een proces in tegen hem dat zijn beloop kreeg voor de Raad van Vlaanderen in 1613.

De Perreau verklaarde niet van plan te zijn de kosten van al die reparaties te accepteren, « ghemerct die ghemaect zijn expresselijk jeghens de conditiën van den pachtbrief, wyens intentie en wille was, aen 'tgoet in questie gheene edificiën te maecken, daer naer den doendere (= Van Loo) als pachtere ghehouden was hem te reguleren... ».

Reeds in 1600 had Van Loo de schaapstal, varkensstal en hoenderhok met « cleene costen » hersteld: het was hem toen reeds verboden geweest « te wercken ende te maecken up sinen sin en groote costen ».

En, zoals we reeds schreven, de grootste helft der werken gebeurden in 1611 « langhen tijdt naer 'tverbodt hem gedaen » om nog maar enige herstelling uit te voeren.

Hendrik de Perreau wou dus niet over de brug komen. Cornelis nu liet zich ook niet doen ! Hij verweerde zich met te zeggen dat hij toelating had gekregen om de herstellingen uit te voeren. Hij had alles nauwkeurig bijgehouden en alles zo zuinig (!) mogelijk uitgevoerd.

Waarop De Perreau repliceerde dat het onmogeljik de bedoeling « van s'joncers moedere gheweest kon zijn in sulke quade tijden » zo'n werken te laten uitvoeren. Men deed dit alleen in « versekerde tijden ».

De slotsom van de zaak was dat de Perreau akkoord was met het herstel van het woonhuis, dat terug afgebroken diende te worden als de pachter het hof zou verlaten: « en soo vele vercreghen dat de wonijnghe die hij zeyde ghemaect thebben zoude valideren ».


Huidig situatieplan
Huidig situatieplan.