Dat sommige gebouwen op het einde van de pacht afgebroken en meegenomen werden door de pachter was een normale procedure in die tijd: gebouwen werden als roerende goederen aanzien.
Andere herstellingen kon de Perreau niet aanvaarden. Meer zelfs: hij eiste schadevergoeding omdat Van Loo « boomen, steenen, iser en meer andere » had gebruikt dat van hem was.
Om toch enig licht in deze zaak te krijgen zond de rechtbank op 2 mei 1613 twee metselaars en een timmerman, allen uit Gent, naar de hoeve « ten versoucke van de raatshere triest » om er de gebouwen te prijzen :
« et woonhuys met et camerken ende spande aen het selve woonhuys, te weeten van temerwerk ende metselwerck ende pannendack » | 55p10sch |
« de dufekeete, et temerwerck ende metselwerck » | 15p10sch |
« de peerstal ende schaapstal, de temeragie en metselwerck » | 69p |
« de coestal te weeten de temeragie ende metselwerck » | 34p |
« de poorte so deselve nu teghenwoordich staet, te weeten van temerwerck en iserwerck » | 6p |
« al het strodack lighende up deselve husinghe, schuere en stallinghe » | 30p |
« de schuere te weeten de temeragie » | 15p |
De gezworen prijzers verklaren « deze bovenschreven artikels ghevisiteert thebben van leede tot leede ende bevonden de selve bedraeghende totter some van tweehonderd vyfentwintich ponden grooten ».
Dit schattingsverslag geeft ons een uitstekend beeld van de hoeve zoals die er in het begin van de 17e eeuw uitzag. Het woonhuis en de verschillende stallen waren opgetrokken in steen. Alleen bij het woonhuis staat dat de dakbedekking uit pannen bestond, de rest was met stro bedekt.
Er stond een houten schuur op het hof, en de poort was eveneens opgetrokken uit hout: de prijzers zagen er alleen timmerwerk en ijzerwerk aan. Ook dit verslag kon de partijen niet verzoenen !
Op 15 juni 1613 stippelde het hof dan de te volgen procedure uit:
1. Commissaris Debrouc zal eerst pogen de partijen « te veraccorderen ». Hij zal « inspectie nemen van de wercken bij sverweerders rekenijn vermeldt » en beide partijen pogen te verzoenen « indient noodt is de saecke echter ghedisponeert sij ! ».
2. « Voorts in ghevalle van gheenen accorde » zal Cornelis van Loo zijn rekeninge moeten « specifieren en versekeren den tyt te weeten jaer, maand en dagh respectivelick als hij de wercken, bij sijne rekenijn vermelt, ghemaeckt heeft op zijn pachthof ».
3. De Perreau zal moeten « overlegghen bewijs van het verbodt den verw. ghedaen ». Het Hof laat de Commissaris vrij « de saecke voorts te regelen ende instrueren soo hij sal bevinden te behooren. ».
Tenslotte kwam de rechtbank dan toch tot een uitspraak. Zowel eigenaar als pachter kregen gelijk én ongelijk: Cornelis van Loo moest zijn verachterde pachtsommen betalen vermeerderd met 112 pond 10 schellingen, zijnde de helft van de waarde van de bouwwerken. Deed hij dat niet, dan moest hij de hoeve met Kerstmis 1613 verlaten : « schuldich ghehouden es aende voorn. here van Lodyck te betaelen alle de jaeren lanspachte die hij Cornelis noch schuldich es... ».
Of Cornelis zich bij de uitslag heeft neergelegd weten we helaas niet (44).
Initialen von Petrus-Francies Willems. In het arduin lezen we: 1 Willems anno 1763.
DE FAMILIE WILLEMS
Jan vander Speeten,« pensionnaire de Gand » kwam dus in 1630 in het bezit van beide lenen.
Op 7 juli 1644 stelde deze zijn testament op waarbij hij beide lenen met een grondrente belastte. Dit gebeurde waarschijnlijk uit geldgebrek. Bij besluit van de Raad van Vlaanderen van 30 oktober 1659 werd deze clausule uit het testament echter vernietigd.
Jans broer, Simon vander Speeten, « heer van de stad en de keure van Eeklo », kwam vervolgens in het bezit van Praet en Malecote.
Zoon Jan-Baptiste vander Speeten werd op 28 maart 1650 nieuwe eigenaar. Deze Jan-Baptiste moest zijn goederen met een rente bezetten omdat hij in financiële moeilijkheden verkeerde. Deze procedure kwam veelvuldig voor : toelating om een leen met een rente te bezwaren diende steeds gevraagd te worden aan de Burg van Brugge van wie beide lenen afhingen.
Op 31 oktober 1686 begint een nieuw tijdperk voor beide lenen: de familie Willems komt op Malecote wonen. Een eerste vertegenwoordiger ervan is Cornelis Willems (45).
Van bij het begin waren de Willemsen niet alleen eigenaar en uitbater van een der belangrijkste hoeven van Adegem, zij speelden tevens een belangrijke rol in het maatschappelijk leven van de parochie. Leden van de familie waren (gedurende geheel de 18e eeuw en de 19e eeuw !) kerkmeester, schatbewaarder van de kerkfabriek, armmeester, meester van de O.L. Vrouw-kapel), bestuursleden van de verschillende broederschappen en genootschappen en dies meer. Cornelis werd reeds kerkmeester in 1692, enkele jaren na zijn aankomst in Adegem (46).