Adegemse Hoeven - Het Goed ter Heiden (4)


-
Adegemse Hoeven - Het Goed ter Heiden (4)

Deze 6 achterlenen hingen « mediatelijck van desen hove en immediaetelijck van t'hooftleen ghenaempt 't goet ter Heyden » (10). Telkens als deze achterlenen moesten verheven worden gebeurde dit met de afkondiging van drie kerkgeboden (11) « ter prochie van Aedeghem naer den goddelicken dienst der hoogmesse ten uyt commen vande volcke. ». Bij alle zes de achterlenen treffen we de uitdrukking « staende ten reliefve van de beste vroome » aan. Dit betekent dat de leenman gehouden is de opbrengst van zijn leen over de tijd van één jaar, en wel de « vrome » van het beste uit de drie laatste jaren, diende af te staan aan de heer. Telkens ook wanneer een leen, hetzij hoofdleen of achterleen, in andere handen overging diende het « verheven » te worden. Dit verheffen en manschap doen aan zijn leenheer diende volgens het leenrecht te gebeuren binnen de 40 dagen. Het betekent dat de koper of « verheffer » leenman wil worden en wordt aanvaard. Hij legt daartoe de eed van trouw af, t.t.z. brengt hulde aan de leenheer. Dit gebeurde oorspronkelijk door het zweren op het evangelieboek of reliek (12) . Op het Goed ter Heiden mocht men dus recht spreken: « te stellene een Bailliu omme de voors mannen en laeten wet te doene ». Dit blijkt reeds een zeer oude gewoonte te zijn geweest men verwijst naar « brieven van concesse van datum van 4 juni 1510 ».

Die baljuw was de voornaamste personaliteit na de heer. Hij is bij uitstek zijn vertegenwoordiger, de handhaver van zijn rechten, de motor van 't bestuur ! De zitdagen was men « gewone te houden alst den heere belieft naer telcken bamesse » (13).

Op het Ambacht Maldegem was ter Heiden het enige leen waarvan tot diep in de 18e eeuw wordt gezegd dat het een eigen rechtsspraak had. Ongetwijfeld heeft de Heer van Maldegem pogingen ondernomen het recht om te oordelen, dat, zoals gezegd, in het bezit was van sommige grote lenen op het Ambacht, om dat recht tot zich te trekken. Dit lukte hem bij al de hoven in het Ambacht. Alleen het Goed ter Heiden bleef dit recht behouden (14).

Het was Philips van Maldegem die in 1435 Heer van Maldegem was en houder van een « leengoed ende es theerschip van Maldeghem met zinen toebehoorten daar af dat mijn heere van Vlaendre heeft deen helft van datter inne valt en de heere van maldeghem dander helft ».

De voordelen verbonden aan dit « heerschip » bestonden uit:

- het innen van boeten
- « vonde »: recht op verdwaald en gevonden goed dat niet binnen een bepaalde termijn werd opgeëist
- « thoolne »: recht te innen bij verkoop van dieren en waren
- « bastaerde »: recht op de goederen nagelaten door de bastaard gestorven « zonder hoir van zijn lichaam ».

Voor wat het goed ter Heiden betreft moest de Heer van Maldeghem bovenstaande inkomsten dus derven. Aan de andere kant beschikte hij echter nog over « vrye molage (het oprichten van wind of watermolens en zijn ondergeschikten verplichten hun graan op zijn molens te laten malen) , vrije vogelrie en vrije visscherie » (15).


Woonhuis op het Goed ter Heiden

Met de Franse revolutie werd bruusk een einde gesteld aan dit systeem van leenroerigheid dat eeuwenlang heeft standgehouden. Al deze rechten en plichten werden met enkele pennetrekken definitief verwezen. Een nieuwe tijd brak aan !

**
*

Tegenwoordig bestaat het hof uit: woonhuis, voormalig koetshuis, schaapstal; schuur en nog enkele andere kleinere gebouwen. Het woonhuis zou volgens de heer Roger Vermeulen (16), huidig pachter van Ter Heiden, gebouwd of herbouwd zijn rond 1700. Het gebouw is zo goed en zo kwaad als het kon aangepast aan de huidige tijd en heeft daardoor heel wat van zijn oud uitzicht ingeboet. Veel van die oude hoeven zijn inderdaad heel charmant om naar te kijken, maar allesbehalve comfortabel om er in te wonen ! Wij mogen het de bewoners dan ook zeker niet ten kwade duiden dat ze ook in een gezellig en goed te verwarmen woning willen wonen ! Dat sommige aanpassingswerken schade berokkenen aan het uitzicht is echter wel een groot nadeel !