Omtrent Adegem - Adegem, een korte historiek (2)


-
Omtrent Adegem - Adegem, een korte historiek (2)

Van rond 1165 dateert het eerste kerkje te Adegem daar in dit jaar het “altare” in het bezit kwam van het kapittel van Harelbeke. Dit altare gaf hen het recht de pastoor ter benoeming aan de bisschop voor te stellen en de tienden te innen. Als compensatie moest men de kerk en de geestelijken onderhouden. Deze tienden dienden ook voor het onderhoud van de armen. Vele tienden werden echter in de loop van de tijd afgenomen door leken. Deze belasting bracht aldus steeds minder op. Als gevolg daarvan werd het kapittel meer en meer weigerachtig om zijn verplichtingen na te komen. In de volgende eeuwen zullen daarover verschillende processen gevoerd worden tussen de Adegemse pastoor en het kapittel. De eerste slachtoffers van de onvoldoende opbrengst der tienden waren de armen. Om aan de nood te verhelpen werd een nieuw orgaan in het leven geroepen : de dis of armentafel. Het beheer ervan werd uitgeoefend door de “dischmeesters”. Verschillende fundaties werden gesticht ten voordele van de dis.

De huidige kerktoren dateert ten vroegste van rond 1200 en is gebouwd in Romaanse stijl. De historische datum van de wijding of consecratie is niet met zekerheid bekend. De wijding werd elk jaar herdacht in een kerkmis. Deze valt meestal samen met de kermis (bij ons de eerste zondag na St.-Denijs). Doch soms gebeurde het dat deze herdenking verschoven werd naar een meer passende datum. Aldus mag men niet met zekerheid besluiten dat de wijdingsdatum samenvalt met de kermis. Doch de waarschijnlijkheid ervan is groot.

De kerkpatroon is de H. Adrianus, een Romeins officier die, omwille van zijn bekering tot het christendom, de marteldood stierf. Hij wordt in onze streek als heilige pas gevierd na 1100, het jaar waarop zijn relikwieën werden overgebracht naar Geraardsbergen.

De parochie behoorde vanaf haar stichting tot de dekenij van Aardenburg, dat zelf deel uitmaakte van het bisdom Doornik (dit tot 1539 waarna de dekenij overging naar het bisdom Brugge). Over het parochiale leven is weinig bekend. Alleen weet men dat er een Maria-devotie was. Daarover zijn er twee aanwijzingen. Enerzijds bestond er in de 14e eeuw een rentboek waarin “t Gulden van Onser Vrouwen in Adeghem” opgenoemd wordt. Anderzijds was er vóór de Geuzentijd (16e eeuw) een ruim Lieve-Vrouwkoor opgericht aan de noordzijde van het hoogkoor. Voor de bouw en het onderhoud van dit koor werd een lieve Vrouwgild opgericht. Deze instelling had eigen bezittingen, eigen beheer en eigen zorgers die “Lieve Vrouwmeesters” genoemd werden. Het nodige geld kwam voort van schenkingen, fundaties en renten.

De Lieve (= het huidig Schipdonkkanaal) werd gegraven tussen 1251 en 1261. Men neemt aan dat de Lieve gedeeltelijk gegraven werd in de bedding van bestaande watergangen maar ook gedeeltelijk niet. Dit laatste is waarschijnlijk het geval voor het gedeelte gelegen tussen Eeklo en Adegem. Want had er in die tijd op die plaats een natuurlijke waterloop geweest dan had men zeker dit water als grens voor de Keure van Eeklo genomen. De Lieve werd gedolven door de Gentenaars die aldus een uitweg kregen naar zee. Om de hoogterug Raverschoot - Balgerhoeke te overwinnen moesten er niet minder dan 5 rabotten worden aangelegd ; dit waren achtereenvolgens Raverschootrabot, Blakrabot, Dorekensrabot, Balverhoekerabot en Steentjesrabot. Ook deze hoogterug wijst erop dat hier

8


Kerkstraat
Het meest stemmige hoekje van Adegem zoals het er voor een paar jaar uitzag.

geen sprake was van een bestaande natuurlijke watergang. Vanaf Steentjesrabot tot aan de Ede heeft men wel gebruik gemaakt van een bestaande waterloop, nl. de Noordwatergang. De stad Gent kreeg bij het delven van de Lieve bepaalde voorrechten. Beide stroken langs het water werden Gents grondgebied. Daarbij kregen ze het monopolie van de scheepvaart en het was er verboden kaaien op te richten.

In dezelfde eeuw wordt er hier plaatselijk turf ontgonnen. Turf werd gebruikt als brandstof in de grote steden zoals Brugge en Gent. Aldus was er veel belangstelling voor turf- of moergronden en gravin Margaretha van Constantinopel verkocht dergelijke gronden op grote schaal. In 1240 bezit het Sint-Janshospitaal van Brugge moergrond in de Zuidmoer te Eeklo, op de grens van Adegem (vandaar Zuidmoerstraat te Eeklo). Dit stuk moer van 10 bunder groot was een gift van de gravin. Tot dit moergebied behoorde het hof van Altena of St.-Jansgoed (gelegen Veldekens). In de rekeningen maakt men melding van delfkosten in 1292 en 1295, alsook van ontvangsten van turf in 1346 tot 1376. In 1381 en volgende jaren spreekt men niet meer van “tuerven te Altena”. De gestoken turf werd bij schip vervoerd langs de Lieve. Het werd voornamelijk aangewend voor het verwarmen van het Brugs hospitaal en bijhorende gebouwen. De broeders zelf hielden toezicht op de ontginning. Na het uitturven werden meestal bossen geplant.

Ook ter hoogte van de Warmestraat was er een moergebied. In 1251 koopt de St.-Andries-abdij van Brugge 10 bunder moer gelegen “apud Warhem”. Misschien heeft de naam Moerwege daarmede te maken en dankt het daaraan zijn ontstaan.

9