Kindertijd |
Voorbij Cromwege lag ooit een kleine wei daarachter een stuk land vol keien waarin ik onkruid wiedde op blote knieën. Hoog groeide er de rogge en om het jaar bloeide er ook de taaie boekweitplant. Wat verderop het erf, de mesthoop, de waterpomp, het moegewerkte paard en een paar koeien waaronder Bles die ik nooit meer vergat. Hoe ik haar wachten ging tot ze op zekere dag mij naar de klaver trok, hals over kop, zij ogend naar het groen gewas ik hangend aan het zeel zij sleurend mij over de brede sloot. Soms lag ik heel alleen op een verhoogde berm, een kleine heuvel, negen was ik. Toen zou het muzikaal gehoor voor alles wat zich voortbewoog ver van de huizen zich nestelen in mij. Ik hield van tonen: getsjirp van krekels in het gras, het roekoeken van tortelduiven, en het gepiep van muizen in het vertrouwde karrespoor. Iris Van de Casteele |